Berliner Secession
Berliner Secession (auch Berliner Sezession) ist die Bezeichnung einer deutschen Künstlergruppe. Gegründet am 2. Mai 1898 als Gegenpol zum bis dahin dominierenden akademischen Kunstbetrieb wurde sie spätestens seit der Übersiedlung Münchner Künstler zur führenden Kunstvereinigung, die heute stilistisch als Berliner Impressionismus bezeichnet wird und eine führende Bedeutung im deutschen Impressionismus einnimmt.
|
De Berliner Sezession is een in 1898 opgerichte kunstenaarsvereniging, opgericht door een groep kunstenaars die zich niet begrepen voelden, maar wel hun werk in het openbaar wilden presenteren. Zij wilden nieuwe idealen nastreven of een nieuw publiek bereiken. De Sezession had een eigen tentoonstellingsruimte en een eigen galerie. Aanvankelijk exposeerden hier uitsluitend Duitse kunstenaars, later ook Franse en daarna Nederlandse kunstenaars.
5 februari 1892 richtte Liebermann de Berlijnse Künstlergruppe Vereinigung der XI op naar het voorbeeld van de al sinds 1884 bestaande Brusselse kunstenaarsgroep Les Vingt.
In 1892 wordt een expositie van 55 werken van de Noor Edvard Munch in de Verein Berliner Künstler na 7 dagen gesloten. De jury vond het werk van Munch ‘afstotend, lelijk en ordinair’, een opvatting die niet gedeeld werd door de collega-kunstenaars. De controverse daarover zou met medewerking van de Vereinigung der XI leiden tot het oprichten van de Freie Künstlervereinigung. Heel wat leden verlieten de kunstvereniging en werden lid van de 'Freie Vereinigung Berliner Künstler' en de 'Vereinigung der XI', waar buitenlands werk en vernieuwende kunst van eigen bodem kon worden geëxposeerd, zonder telkens een rel te ontketenen.
1898 oprichting Berliner Sezession
Wanneer in 1898 het schilderij 'Grunewaldsee' van Walter Leistikow (1865-1908) wederom door de jury voor een nieuwe tentoonstelling van de Verein Berliner Künstler wordt afgewezen, is daarmee het pleit tussen de jury en de schilders beslecht en verenigen 65 kunstenaars zich onder leiding van Liebermann, Munch, Walter Leistikow en Franz Scarbina vanuit de Freie Künstlervereinigung in de "Berliner Sezession". Aangezien 8 van de leden van de Vereinigung der XI overstappen naar de Berliner Secession houdt ook deze vereniging op te bestaan.
Liebermann is vanaf 1899 voorzittter van de Berliner Secession. Andere bekende leden van de groep waren Willy Jaeckel, Max Klinger, Käthe Kollwitz en Karl Hagemeister. Jonge kunstenaars als Hans Baluschek, Max Beckmann, Lovis Corinth, Ernst Ludwig Kirchner en Oskar Kokoschka werden ook lid.
Berliner Secession. Schilders van Berlijn 1888-1918
(Recensie geschreven door kunsthistorica en recensente Sabine Alexander voor Tertio (www.tertio.be), n.a.v. de tentoonstelling 'Berliner Secession. Schilders van Berlijn 1888-1918' in 2005 in Museum Singer Laren)
In Duitsland was het op het einde van de 19de eeuw voor jonge kunstenaars moeilijk om te ontsnappen aan de artistieke bevoogding van keizer en academie. Pas met de oprichting van onafhankelijke kunstverenigingen werd een platform geboden waar plaats was voor vernieuwing en experiment. Hoe die omslag in Berlijn verliep kan men gaan zien in de overzichtstentoonstelling die Singer Laren aan de Berliner Secession wijdt.
De diepe sprong die leden van Die Brücke en Der Blaue Reiter in het begin van de 20ste eeuw in de stroom van het modernisme waagden, heeft de minder opzienbarende pogingen van Duitse kunstenaars op het einde van de 19de eeuw om aansluiting te vinden bij de artistieke vernieuwingen in Parijs, in de schaduw gesteld. De schermutselingen van die voorhoede zijn nochtans een boeiend stuk geschiedenis omdat in Duitsland, veel meer nog dan in andere landen, de druk om zich te voegen naar de academische smaak en voorschriften groot was.
Keizer Wilhelm II immers, die in 1888 aan de macht gekomen was en een autoritair bewind voerde, hield ook op artistiek gebied de touwtjes stevig in handen. Hij ontwikkelde een afkeer voor alles wat naar moderniteit zweemde – ‘lelijk en weerzinwekkend’ en ook ‘een vergissing of een ziekte’ noemde hij die kunst, waaruit mag blijken dat in die tijd al de definitie van Entartete Kunst geformuleerd werd. De keizer zwoer bij naturalistische en geïdealiseerde voorstellingen, liefst met een historische of mythologische inslag. ‘Kunst diende idealen hoog te houden en het Duitse volk te verheffen en dat zou haar zeker niet lukken door zelf in de goot af te dalen’, luidde het standpunt van Wilhelm II.
De bemoeizucht van de keizer ging zo ver dat hij de aankooppolitiek van de Nationalgalerie in Berlijn naar zijn hand zette. Het beleid van directeur Hugo von Tschudi - een Zwitser überhaupt - die zich inzette voor de eigentijdse kunst en voor het museum werk van Manet, Monet, Cézanne en Signac aankocht, werd afgedaan als Francomanie en prompt verboden. Dit speelde in de kaart van heel wat Duitse kunstenaars, die ook liever hun eigen werk in de Nationalgalerie zagen dan dat van de Fransen, maar vele jonge kunstenaars, critici, kunsthandelaars en verzamelaars kregen toch stilaan genoeg van die geborneerde en reactionaire mentaliteit.
Toen in 1892 een tentoonstelling van Edvard Munch in de Verein Berliner Künstler gesloten werd wegens aanstootgevend en ‘ziekelijk’ werden de eerste stappen gezet om aan de bevoogding te ontsnappen. Heel wat leden verlieten de kunstvereniging die, ondanks haar onafhankelijkheid toch op de goedgezindheid van Wilhelm II moest rekenen voor subsidiëring, en richtten de Freie Vereinigung Berliner Künstler en de Vereinigung der XI op, waar buitenlands werk en vernieuwende kunst van eigen bodem kon geëxposeerd worden zonder telkens een rel te ontketenen.
Het was echter vooral met de oprichting van de Berliner Secession in 1898 dat de Berlijnse avant-garde een stevig podium kreeg waar ze in alle vrijheid kon tentoonstellen. Het verhaal gaat dat de afwijzing van Walter Leistikows schilderij Grunewaldsee door de jury van de Groβe Berliner Kunstausstellung de eigenlijke aanleiding was voor de oprichting van de Secession. Samen met Max Liebermann was Leistikow de drijvende kracht achter de beweging, maar na zijn dood in 1908 groeiden de spanningen tussen de Secessionisten van het eerste uur en de jongere kunstenaars die kunst nu vooral zagen als middel om emoties zichtbaar te maken.
Deze ‘expressionisten’ richtten in 1910 de Neue Secession op en in 1914 de Freie Secession zodat tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog de rol van de Berliner Secession was uitgespeeld. Op verbazend korte tijd herhaalde zich dus de geschiedenis van onbegrip, weerstand en afscheiding en stond een nieuwe generatie kunstenaars klaar om nog meer heilige huisjes te slopen.
Een van die slopers was Ernst Ludwig Kirchner die vanaf 1909 regelmatig in Berlijn verbleef en er in 1911 kwam wonen. Zijn intrigerend zicht op de Berlijnse Nollendorfplatz (1912) siert trouwens de affiche, maar echt representatief is het werk niet voor een tentoonstelling over de Berliner Secession. Kirchner was een volbloed telg van het expressionisme en zijn Nollendorfplatz is veel anarchistischer qua opbouw en kleur dan het doorsneewerk van de Secessionisten.
De kunst van de Berliner Secession was een afgeleide van het impressionisme, dat, eenmaal de Franse grens over, heel wat aan oorspronkelijke sprankel en lichtheid inboette. De losse schilderwijze met heldere verftoetsen zwakte af tot een meer getemperde impressie van stad of natuur waarin soms nog de sporen van het academisme doorschemerden, waarmee niet gezegd wordt dat er geen heerlijke tafereeltjes hangen, zoals het Landhuis (1917) van Wolf Röhricht of het Landschap bij Ferch (1905) van Karl Hagemeister.
Toch zijn het vooral de schilders die afstand konden nemen van het tot ‘standaard van het modernisme’ verheven impressionisme of post-impressionisme, die het meest verrassen, zoals Arthur Aron Segal met zijn nachtelijk Berlijns straatgezicht dat zindert van kleur of Theo von Brockhusen, die zich heel sterk liet beïnvloeden door Vincent van Gogh, maar met Tuin van het pension Baumgartenbrück erin slaagt een heel eigen, geometrisch ritmische interpretatie te geven van een terras aan het Schwielowmeer.
Heel merkwaardig is de Kruisiging (1912) van Magnus Zeller. In de traditie van Bosch of Ensor gaf Zeller deze traditionele scène een scherpe kant door ze voor te stellen als volksvermaak Ook worden Christus en de twee andere gekruisigden naakt uitgebeeld, wat de kwetsbaarheid en vernedering nog groter maakt.
Zeller wou hiermee bewust zijn familie, die heel wat dominees telde, provoceren. Tot zijn ontsteltenis echter werd het doek voor de tentoonstelling van de Berliner Secession niet geweigerd en vond het zelfs veel weerklank bij critici en publiek. Het werd geprezen als ‘moedige uitval naar de opvatting van de tijd’. Of hoe moraal meer vermag dan esthetische ketterij? - (Kunsthistorica en recensente Sabine Alexander)
Info: Berliner Secession. Schilders van Berlijn 1888-1918, Museum Singer Laren, Oude Drift 1, Laren. Tot 24 april 2005, dinsdag tot zondag 11-17 uur. Inlichtingen ++ 31 (0)35 539 39 39 en www.singerlaren.nl. Catalogus 143 blz, ill. van alle werken, 24,95 euro.
5 februari 1892 richtte Liebermann de Berlijnse Künstlergruppe Vereinigung der XI op naar het voorbeeld van de al sinds 1884 bestaande Brusselse kunstenaarsgroep Les Vingt.
In 1892 wordt een expositie van 55 werken van de Noor Edvard Munch in de Verein Berliner Künstler na 7 dagen gesloten. De jury vond het werk van Munch ‘afstotend, lelijk en ordinair’, een opvatting die niet gedeeld werd door de collega-kunstenaars. De controverse daarover zou met medewerking van de Vereinigung der XI leiden tot het oprichten van de Freie Künstlervereinigung. Heel wat leden verlieten de kunstvereniging en werden lid van de 'Freie Vereinigung Berliner Künstler' en de 'Vereinigung der XI', waar buitenlands werk en vernieuwende kunst van eigen bodem kon worden geëxposeerd, zonder telkens een rel te ontketenen.
1898 oprichting Berliner Sezession
Wanneer in 1898 het schilderij 'Grunewaldsee' van Walter Leistikow (1865-1908) wederom door de jury voor een nieuwe tentoonstelling van de Verein Berliner Künstler wordt afgewezen, is daarmee het pleit tussen de jury en de schilders beslecht en verenigen 65 kunstenaars zich onder leiding van Liebermann, Munch, Walter Leistikow en Franz Scarbina vanuit de Freie Künstlervereinigung in de "Berliner Sezession". Aangezien 8 van de leden van de Vereinigung der XI overstappen naar de Berliner Secession houdt ook deze vereniging op te bestaan.
Liebermann is vanaf 1899 voorzittter van de Berliner Secession. Andere bekende leden van de groep waren Willy Jaeckel, Max Klinger, Käthe Kollwitz en Karl Hagemeister. Jonge kunstenaars als Hans Baluschek, Max Beckmann, Lovis Corinth, Ernst Ludwig Kirchner en Oskar Kokoschka werden ook lid.
Berliner Secession. Schilders van Berlijn 1888-1918
(Recensie geschreven door kunsthistorica en recensente Sabine Alexander voor Tertio (www.tertio.be), n.a.v. de tentoonstelling 'Berliner Secession. Schilders van Berlijn 1888-1918' in 2005 in Museum Singer Laren)
In Duitsland was het op het einde van de 19de eeuw voor jonge kunstenaars moeilijk om te ontsnappen aan de artistieke bevoogding van keizer en academie. Pas met de oprichting van onafhankelijke kunstverenigingen werd een platform geboden waar plaats was voor vernieuwing en experiment. Hoe die omslag in Berlijn verliep kan men gaan zien in de overzichtstentoonstelling die Singer Laren aan de Berliner Secession wijdt.
De diepe sprong die leden van Die Brücke en Der Blaue Reiter in het begin van de 20ste eeuw in de stroom van het modernisme waagden, heeft de minder opzienbarende pogingen van Duitse kunstenaars op het einde van de 19de eeuw om aansluiting te vinden bij de artistieke vernieuwingen in Parijs, in de schaduw gesteld. De schermutselingen van die voorhoede zijn nochtans een boeiend stuk geschiedenis omdat in Duitsland, veel meer nog dan in andere landen, de druk om zich te voegen naar de academische smaak en voorschriften groot was.
Keizer Wilhelm II immers, die in 1888 aan de macht gekomen was en een autoritair bewind voerde, hield ook op artistiek gebied de touwtjes stevig in handen. Hij ontwikkelde een afkeer voor alles wat naar moderniteit zweemde – ‘lelijk en weerzinwekkend’ en ook ‘een vergissing of een ziekte’ noemde hij die kunst, waaruit mag blijken dat in die tijd al de definitie van Entartete Kunst geformuleerd werd. De keizer zwoer bij naturalistische en geïdealiseerde voorstellingen, liefst met een historische of mythologische inslag. ‘Kunst diende idealen hoog te houden en het Duitse volk te verheffen en dat zou haar zeker niet lukken door zelf in de goot af te dalen’, luidde het standpunt van Wilhelm II.
De bemoeizucht van de keizer ging zo ver dat hij de aankooppolitiek van de Nationalgalerie in Berlijn naar zijn hand zette. Het beleid van directeur Hugo von Tschudi - een Zwitser überhaupt - die zich inzette voor de eigentijdse kunst en voor het museum werk van Manet, Monet, Cézanne en Signac aankocht, werd afgedaan als Francomanie en prompt verboden. Dit speelde in de kaart van heel wat Duitse kunstenaars, die ook liever hun eigen werk in de Nationalgalerie zagen dan dat van de Fransen, maar vele jonge kunstenaars, critici, kunsthandelaars en verzamelaars kregen toch stilaan genoeg van die geborneerde en reactionaire mentaliteit.
Toen in 1892 een tentoonstelling van Edvard Munch in de Verein Berliner Künstler gesloten werd wegens aanstootgevend en ‘ziekelijk’ werden de eerste stappen gezet om aan de bevoogding te ontsnappen. Heel wat leden verlieten de kunstvereniging die, ondanks haar onafhankelijkheid toch op de goedgezindheid van Wilhelm II moest rekenen voor subsidiëring, en richtten de Freie Vereinigung Berliner Künstler en de Vereinigung der XI op, waar buitenlands werk en vernieuwende kunst van eigen bodem kon geëxposeerd worden zonder telkens een rel te ontketenen.
Het was echter vooral met de oprichting van de Berliner Secession in 1898 dat de Berlijnse avant-garde een stevig podium kreeg waar ze in alle vrijheid kon tentoonstellen. Het verhaal gaat dat de afwijzing van Walter Leistikows schilderij Grunewaldsee door de jury van de Groβe Berliner Kunstausstellung de eigenlijke aanleiding was voor de oprichting van de Secession. Samen met Max Liebermann was Leistikow de drijvende kracht achter de beweging, maar na zijn dood in 1908 groeiden de spanningen tussen de Secessionisten van het eerste uur en de jongere kunstenaars die kunst nu vooral zagen als middel om emoties zichtbaar te maken.
Deze ‘expressionisten’ richtten in 1910 de Neue Secession op en in 1914 de Freie Secession zodat tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog de rol van de Berliner Secession was uitgespeeld. Op verbazend korte tijd herhaalde zich dus de geschiedenis van onbegrip, weerstand en afscheiding en stond een nieuwe generatie kunstenaars klaar om nog meer heilige huisjes te slopen.
Een van die slopers was Ernst Ludwig Kirchner die vanaf 1909 regelmatig in Berlijn verbleef en er in 1911 kwam wonen. Zijn intrigerend zicht op de Berlijnse Nollendorfplatz (1912) siert trouwens de affiche, maar echt representatief is het werk niet voor een tentoonstelling over de Berliner Secession. Kirchner was een volbloed telg van het expressionisme en zijn Nollendorfplatz is veel anarchistischer qua opbouw en kleur dan het doorsneewerk van de Secessionisten.
De kunst van de Berliner Secession was een afgeleide van het impressionisme, dat, eenmaal de Franse grens over, heel wat aan oorspronkelijke sprankel en lichtheid inboette. De losse schilderwijze met heldere verftoetsen zwakte af tot een meer getemperde impressie van stad of natuur waarin soms nog de sporen van het academisme doorschemerden, waarmee niet gezegd wordt dat er geen heerlijke tafereeltjes hangen, zoals het Landhuis (1917) van Wolf Röhricht of het Landschap bij Ferch (1905) van Karl Hagemeister.
Toch zijn het vooral de schilders die afstand konden nemen van het tot ‘standaard van het modernisme’ verheven impressionisme of post-impressionisme, die het meest verrassen, zoals Arthur Aron Segal met zijn nachtelijk Berlijns straatgezicht dat zindert van kleur of Theo von Brockhusen, die zich heel sterk liet beïnvloeden door Vincent van Gogh, maar met Tuin van het pension Baumgartenbrück erin slaagt een heel eigen, geometrisch ritmische interpretatie te geven van een terras aan het Schwielowmeer.
Heel merkwaardig is de Kruisiging (1912) van Magnus Zeller. In de traditie van Bosch of Ensor gaf Zeller deze traditionele scène een scherpe kant door ze voor te stellen als volksvermaak Ook worden Christus en de twee andere gekruisigden naakt uitgebeeld, wat de kwetsbaarheid en vernedering nog groter maakt.
Zeller wou hiermee bewust zijn familie, die heel wat dominees telde, provoceren. Tot zijn ontsteltenis echter werd het doek voor de tentoonstelling van de Berliner Secession niet geweigerd en vond het zelfs veel weerklank bij critici en publiek. Het werd geprezen als ‘moedige uitval naar de opvatting van de tijd’. Of hoe moraal meer vermag dan esthetische ketterij? - (Kunsthistorica en recensente Sabine Alexander)
Info: Berliner Secession. Schilders van Berlijn 1888-1918, Museum Singer Laren, Oude Drift 1, Laren. Tot 24 april 2005, dinsdag tot zondag 11-17 uur. Inlichtingen ++ 31 (0)35 539 39 39 en www.singerlaren.nl. Catalogus 143 blz, ill. van alle werken, 24,95 euro.
Walter Leistikow was een van de belangrijke leden. Zijn leerling Max Werner is een laat impressionistische schilder.
|